donderdag, november 12, 2009

Lucky Fonz III: balletje-balletje met woorden



Wat is het verschil tussen een goochelaar en een oplichter? Door een goochelaar laat het publiek zich graag om de tuin leiden, zich afvragend hoe die man dat in godsnaam allemaal doet. Vingervlug, terwijl je kijkt. Een oplichter gebruikt dezelfde trucs, met een cruciaal verschil: aan het eind is niet alleen het balletje, maar ook het geld verdwenen. Lucky Fonz III speelt in zijn 'musical monoloog' in de Leeuwenberghkerk in Utrecht balletje-balletje met zijn publiek, maar uiteindelijk hoeft niemand zich bekocht te voelen.

Lucky Fonz III beschikt over een groot komisch talent, zeker voor een singer-songwriter. Dat wisten we al. Als je hem belt, stromen de droogkomische quotes vanzelf je papier op. Lucky Fonz komt nooit op saaie feestjes, omdat een avond begint zodra hij de drempel over stapt. Dan werpt hij zijn hoed naar de kapstok en schenkt zichzelf een glas rode wijn in. Ik heb Lucky Fonz op zien treden in rumoerige cafés voor een publiek dat hem niet kende. Elke keer lukte het hem met een paar goede grappen de aandacht op te eisen voor zijn melancholische folkpopliedjes.

Ik heb me altijd afgevraagd of er verschil is tussen Lucky Fonz III en Otto Wichers. Lucky Fonz, de jongen met met de stoffig ogende pantalon, die dure lederen schoenen en dat hoedje, die met een glimlach en een gitaarkoffer door de wereld trekt? Otto Wichers, met de benen op tafel thuis op de bank? Toen ik hem in april interviewde, was dat mijn belangrijkste vraag, maar een antwoord kreeg ik niet echt. Hij vond die vraag niet belangrijk, zei hij, maar dat is ie natuurlijk wel. Nu snap ik dat antwoord: zijn hele theatershow gaat erover.

In zijn Nederlandstalige liedjesprogramma jongleert Lucky met romantiek, absurditeit en meligheid. Hij zingt liedjes over de liefde en de dood, maar hij doet ook een goocheltruc. Met drie radio's. Een dame uit het publiek mag één van de drie kiezen, en Lucky bewijst dat hij haar gedachten kon lezen. Precies zo goochelt hij met zichzelf, of beter: met zijn karakter. Is hij de improviserende slordervos die hij lijkt? Of is hij berekenend en is elke noot doordacht, ook als ie vals is? Zingt hij liedjes recht uit zijn hart, of bespeelt hij zijn luisteraars met fictieve emoties? En dat rare verhaal over zijn oma die hem op twaalf-jarige leeftijd aan het roken probeerde te brengen, is dat nou waar gebeurd of niet? En dat verhaal van die man met dat mes in Zuid-Afrika?

Leukst aan Lucky Fonz vind ik altijd dat je je constant afvraagt of het nou knap is wat hij doet. Technisch mooi zingen kan hij niet, zijn gitaarspel is vaak eenvoudig en traditioneel. Ook daar speelt hij mee in deze theatershow. Lucky zingt eigenlijk voor het eerst in het Nederlands, en in zijn liedjes zitten opvallend veel taal- en ritmefouten. Die gezellige krakkemikkigheid is zijn handelsmerk geworden, hoe hard hij op zijn derde album ook probeerde gestileerder uit de hoek te komen. Een cursus Lucky Fonz III in drie minuten. Welke akkoorden moet je jatten? What Shall We Do About The Drunken Sailer! Van welke cd leen je de melodie? Geblinddoekt Dylan! En hoe kom je aan je tekst? Uit de boekhandel natuurlijk...

Het is een vorm van zelfspot waarmee Lucky zichzelf expres tekort doet, misschien wel om de spanning wat van zijn geladen liedjes te halen. Zijn eerste theatershow is nog geen magnum opus waarin alles op zijn plek valt, maar is alleen al vanwege dat geraffineerde spel de moeite waard. En één ding is in elk geval echt: Lucky Fonz weet te ontroeren met kleine grote liedjes.

dinsdag, november 03, 2009

This Is It: De laatste adem van Michael Jackson



Gegil in bioscoop Rembrandt in Utrecht. Geen kabaal van baldadige hangjeugd, maar een specifiek soort hoog gekrijs, dat je alleen hoort bij de echt groten der aarde. Ik hoorde het bij Prince in Ahoy, die keer toen Mariah Carey te gast was bij Ivo Niehe, en bij Michael Jackson. Waar hij ook was, altijd dat indringende geluid. Het is goedbedoeld en welgemeend. Er zitten echte fans in de zaal vanavond voor This Is It, het laatste kunstje van de King Of Pop. Of eigenlijk: de repetities voor het laatste kunstje dat er niet meer kwam. In de pauze doen drie jongens elkaar de beste danspassen uit het eerste deel voor. Tijdens Billie Jean gillen een paar meisjes vooraan op het moment dat Jackson de Moonwalk lijkt te gaan doen. Lijkt, want de Moonwalk bewaar je voor de echte show, maar met hun gegil proberen ze het moment al vast te grijpen voor het er is. Na elk nummer wordt gejoeld en geklapt, alsof mensen bij een concert zijn.

Dat is natuurlijk ook een beetje zo. Deze film, dik anderhalf uur, komt het dichtst bij die monumentale grote concertreeks in Londen, vijftig keer O2 Arena. De beelden waren vast bedoeld als extra features bij de concert-dvd, of - zoals het officieel heet - voor het archief van Michael Jackson. Geen documentaire die meerdere kanten belicht, maar 112 minuten behind the scenes footage. We zien Jackson aan het werk met zijn immense crew en zijn fabelachtig strakke band, maar vooral: met zijn dansers. Honderden dansers kwamen naar de audities, en de beelden daarvan zijn indrukwekkend. Jackson wijst ze hoogst persoonlijk aan. Hij, zij daar, die daarnaast. De eisen zijn hoog. Dansers moeten atletisch zijn, energiek, sexy. Jackson kan eisen stellen, want iedere danser wil met hem werken.

Een beetje zelfbevlekking is hem nooit vreemd geweest. Verschillende dansers en muzikanten komen aan het woord. Een danser vertelt met tranen in zijn ogen hoe Jackson zijn leven richting gaf. In de band zit één blond jong ding op gitaar, maar voor de rest zijn het vooral robuuste veteranen. Een van hen vertelt dat hij al fan was toen Michael 8 jaar oud was. Hij speelde met de groten der aarde, zegt hij, maar werken met Michael Jackson is het hoogst haalbare. Ik was sceptisch, maar de film laat zien dat de concertreeks best wel eens historisch had kunnen worden. Vooral door de spectaculaire decors, de visuals. Jackson zelf oogt breekbaar, met die lijzige stem, dat afgebrokkelde gezicht, zijn te wijde broek en zijn slecht vallende jasjes. Naast de afgetrainde dansers, twintigers in de kracht van hun leven, is Jackson een oude man. Toch lijkt het er in deze montage op dat hij nog genoeg in huis had om zich staande te houden.

Van de mens Michael Jackson zien we zo goed als niets, alleen al doordat een zonnebril negentig procent van de tijd zijn ogen afschermt. Jackson zelf wordt ook niet geïnterviewd in de film. This Is It toont vooral Michael Jackson als professional. En dat valt niet tegen. Zijn crew roemt hem omdat hij zijn muziek door en door kent. Dat klinkt logisch, maar als je hem aan het werk ziet, begrijp je wat ze bedoelen. Hij stuurt zijn band op timing, op kleine details. Hij koerst op perfectie. Het doel is om grenzen te verleggen. Om zijn vorige concertreeks te overtreffen en alles wat hij in de tientallen jaren ervoor gemaakt en gedaan heeft. De lat ligt onmenselijk hoog, maar aan Michael Jackson is dan ook weinig menselijk.

En dan dat ene moment. MJ (zoals hij ook door zijn crew genoemd wordt) repeteert het Jackson 5 blokje. I Want You Back, The Love You Save, inclusief de bijbehorende dansjes. In de zaal staan zijn dansers compleet uit hun dak te gaan. Ze springen, ze schreeuwen, ze gooien bijkans hun hoedjes omhoog. Jackson zingt inderdaad de sterren van de hemel in I'll Be There. Vol van stem, trefzeker. Direct na de laatste noot zegt hij met een zucht: "Jullie moeten dat niet doen! Ik moet mijn stem sparen, ik mag niet voluit gaan. Jullie dwingen me voluit te gaan."

Op dat moment lijkt het wel of het gegil in deze zaal in Utrecht met het geluid uit de duizenden filmhuizen in de hele wereld waar This Is It op hetzelfde moment vertoond wordt samenvloeit tot één gierende chaos. Samen met het angstaanjagende geluid van de duizenden fans in Londen op de persconferentie waar Jackson zijn concertreeks bekend maakte. De beelden zitten in de film. Een vader laat zijn zoontje bijna over het hek vallen van extase. De hysterie die hem begeleidde toen hij in 2005 onder een parasol van de auto naar de rechtszaal liep. De manische lokroep die Jackson gehoord moet hebben in 2002 bij zijn hotelraam in Berlijn, waar hij met zijn pasgeboren zoon was. Het gegil dat hij voor het eerst hoorde toen hij acht was en dat nooit meer verstomde.

Het leek wel of hij zelf niet zonder wilde. Alsof hij die volstrekte waanzin cultiveerde. De Dangerous Tour begin jaren negentig - daags na zijn dood werd een opname uit Boekarest uitgezonden - begint ermee. Op de grote schermen in het stadion zien we een filmpje van Michael in een auto, omringd door gillende mensen. Mensen die flauw vallen in stadions en op brancards van het veld gedragen worden. Hij kon het simpelweg niet weerstaan, en het heeft hem tot de laatste adem leeggezogen. Nog voor zijn final curtain call.

zondag, november 01, 2009

Kluun: de ondraaglijke leegheid van het bestaan *




De arrogantie van atheïsten. Die kwam schrijver Kluun vorige week bij ongelovigen Pauw en Witteman aan de kaak stellen. We zullen hem vaker gaan zien de komende maanden. Met de verfilming van zijn eerste boek Komt Een Vrouw Bij De Dokter in aantocht zal de schrijver weer in elk programma opduiken. Als voorproefje op dat grote circus schreef hij een essay voor de Maand van de Spiritualiteit. De stelling is prikkelend: nu de atheïsten na eeuwenlang christelijke overheersing eindelijk aan de macht zijn in intellectueel Nederland, moet iedere gelovige zich constant verdedigen. Waarom eigenlijk? Waarom is het zo'n schande om - net als hij zelf - te zeggen dat je in 'iets' gelooft? Je kunt immers niet bewijzen dat er níets is, toch?

Op zich een interessante gedachte, maar Kluun verdedigt hem wat klunzig. Het is uiteindelijk de houding van Jeroen Pauw die bewijst dat hij op zijn minst een beetje gelijk heeft, niet de argumenten van Kluun. Alle toonaangevende media zijn in handen van atheïsten, beweert hij. Pauw en Witteman... Knevel en van de Brink, countert Pauw. Nee, hij bedoelt toonaangevende media, probeert Kluun met een grapje terug te slaan. Waarom mogen mensen niet gewoon geloven wat ze willen? Het is hun houvast, en zelfs christenen geven tegenwoordig openlijk toe dat ook zij twijfels hebben. Waarom moet je daar als een missionaris tegen ten strijde trekken? Omdat mensen uit het bestaan van die God maatschappelijke conclusies trekken, luidt het antwoord Paul Witteman.

Dat laatste argument gaat niet echt op voor mensen als Kluun. Hij gelooft niet in een God die de regels van het leven bepaalt, maar in 'iets'. Zonder consequenties. Die opportunistische spiritualiteit kenden we al van hem. Het zit ook in Komt Een Vrouw Bij De Dokter. Carmen van Diepen, halverwege de dertig en in de bloei van haar leven, krijgt borstkanker en stevent af op de dood. Man Stijn, zelfverklaard monofoob, vlucht in feesten en vreemdgaan. Pas aan het einde, als de auto van Stijn na een triootje met een collega/ex-vriendin en een stagiaire ondersteboven op straat ligt, grijpt hij naar de goddelijke troef. Zelf gelooft hij er eigenlijk niet in, maar zijn maîtresse Roos raadt hem aan eens te bellen met Nora, een vrouw die contact heeft met de andere wereld.

De andere wereld, mijn reet, denkt Stijn, en de lezer denkt met hem mee. Het is ook wel een beetje vreemd, want Nora vertelt hem allemaal dingen over zijn vrouw alsof ze al gestorven is, terwijl dat nog helemaal niet zo is. Maar soit, Stijn staat er zelf ook sceptisch tegenover, dus goedgelovigheid kun je hem niet kwalijk nemen. Nee, geloven doet ie het niet, maar met het antwoord kan hij wel wat, en dus neemt hij het ter harte. "Nu krijg je de kans om je vrouw alles terug te geven wat je al die jaren van haar gekregen hebt", fluisteren Nora en haar souffleurs hem in.

Kluuns hoofdpersoon is een echte Hollander. Of beter: een echte moderne Hollander. Nuchter, vindt hij zelf. Hij laat zich niets wijsmaken. Niet door religie, maar ook niet door autoriteiten. Niet zo gek, want de dokter die Carmen in eerste instantie onderzocht, maakte een grote inschattingsfout. Het had allemaal voorkomen kunnen worden, denkt Stijn, waarschijnlijk terecht. Hij draagt het niet alleen de dokter in kwestie na, maar ook alle andere dokters en verplegers in het ziekenhuis. Het vertrouwen in de medische deskundigen is nul. Een psycholoog om alles op een rijtje te zetten? Stijn begint er niet aan. En ook van een praatgroep met andere 'slachtoffers' moet hij niets hebben. Stijn van Diepen is een individualist, die precies weet waar hij gelukkig van wordt.

Religie en spiritualiteit zijn stoplappen in de schrijverswereld van Kluun. Als het echt niet anders kan, wordt God uit de trukendoos gehaald. Hoe leg je een driejarig kind uit dat haar moeder dood gaat? Precies: je vertelt haar dat mama het mooiste engeltje in de hemel wordt, met vleugeltjes. En dan maar hopen dat ze niet doorvraagt. De echte kernwaarden in het leven van Stijn van Diepen zijn overzichtelijk en aards: voetbal, muziek en vrouwen. Mensen moeten vooral niet denken dat hij daar iets edels mee bedoelt, moet Kluun gedacht hebben. Om die mogelijkheid uit te sluiten, kiest hij het hele boek door voor de minst charmante termen als hij het heeft over de vleselijke lust. Zijn vrouw noemt hij een lekker wijf met grote tieten, voor de meisjes in zuiptent De Bastille hanteert hij termen als 'sliptongetjes', 'bekken' en zelfs 'kopkluiven'.

Hij doet het erom. Waar grote schrijvers vroeger hun hersens kraakten op bloemrijke beeldspraak, grijpt Kluun op het plagerige af naar platte voetbalvergelijkingen. Terwijl de liefde van zijn leven thuis in bed ligt, gaat Stijn met zijn potente vrienden naar Miami. Daar ontmoet hij een vrouw. Niet eens een mooie, maar een dikke Amerikaanse griet. Vlak voor hij haar in zijn hotelkamer de hele nacht 'van jetje' geeft, loopt hij vriend Frenk nog tegen het lijf: "Terwijl ze mijn lul, die zo hard is geworden als de stoeltjes van de ArenA, diep in haar mond heeft, gaat de liftdeur open en kijk ik recht in de ogen van Frenk." Heeft hij energie, dan denkt hij aan Edgar Davids. Is hij geil, dan denkt hij aan het libido van Patrick Kluivert. Ziet hij een kale kankerpatiënt in het ziekenhuis, dan denkt hij aan Pierluigi Collina, de beroemde Italiaanse scheidsrechter. In de voetnoten slaat hij je om de oren met onbelangrijke voetbalfeiten, waaronder de complete opstellingen van Ajax in belangrijke wedstrijden.

Minstens zo waardevol in het leven van Stijn is muziek. Elk hoofdstuk opent met een citaat uit een liedje, cliché op cliché. Natuurlijk, Sinatra's My Way ís een van de beste liedjes ooit geschreven over Het Einde. De dood noemt Sinatra het niet, hij kiest liever voor het veel poëtischer 'the final curtain'. Sinatra klonk bronstig, vol levenslust, toen hij het zong. Een monument in de muziekgeschiedenis, maar daardoor ook een uitgemolken song, die je met goed fatsoen eigenlijk niet meer op een begrafenis kunt draaien. Bij pijn denken aan R.E.M.'s Everybody Hurts? Kom op, er moet iets originelers te verzinnen zijn?!

Daar denkt Kluun heel anders over. Hij is niet bang voor platgetreden paden en ook niet voor 'lage' cultuur. Dat hij Bruce Springsteen en Blof gelijkstelt, is een keuze. Het gaat maar om één ding: ze moeten een goed gevoel geven, je idee over het leven bevestigen. Precies zoals de spiritualiteit van Nora. Het moet 'een waarheid' bevatten, ergens van binnen. En clichés bevatten die universele waarheid, dat is precies de reden dat het clichés geworden zijn. Je bent een slecht mens als je anderen hun clichés misgunt. Een slecht mens, of erger: een elitair mens. De rillingen lopen Kluun over de rug als hij het woord hoort.

Zijn Stijn is een man met een weinig verfijnde smaak, die achter de rug van zijn stervende vrouw om heel het Leidseplein neukt, maar tegen de tijd dat de dood haar eindelijk komt halen, is de omschrijving 'ode aan de liefde' weer helemaal op zijn plaats. Het hoogtepunt is een scène waarin Stijn het oncontroleerbare geslachtsdeel van zijn zwaar vermagerde vrouw dempt met een handdoek. De kut die hij, zo schrijft Kluun, ontelbare keren gelikt heeft, waar hij zijn lul in gestoken heeft, zijn vingers, alles wat ze samen maar konden bedenken. Wolkersiaans, met een beetje goede wil, maar dan lomper opgeschreven en als onderdeel van een te lange sterfscène. De tegenstelling tussen de platte, seculiere, hedonistische samenleving en de ware zin van het leven is best wel interessant, maar in plaats van dat uit te diepen, laat laat Kluun het boek eindigen als een tranentrekker, met God als slecht passend puzzelstukje. Als zijn dochtertje voor het laatst afscheid neemt van haar moeder, roept hij de Heer in wie hij niet gelooft aan. Laat Hem in hemelsnaam wél bestaan.

Je kunt het de mens Raymond van de Klundert moeilijk kwalijk nemen. Is er iets ondraaglijker dan de gedachte dat het ophoudt na dit leven? Dat je veel te vroeg gestorven grote liefde voor altijd verdwijnt in het niets? De schrijver Kluun daarentegen... Literair gezien is zijn uitwerking plat en zijn stellingname eenvoudig door te prikken. Wat zou er van Kluuns boek overblijven als tv-goeroe Reinout Oerlemans er ook nog overheen gaat? Wordt het een drie uur durend epos, waarin die vijftig pagina's sterfscène helemaal uitgespeeld worden? Gaan de filmmakers voor de geilheid en de sensatie? Zouden de filmmakers de verleiding wel kunnen weerstaan om de geestenfluisteraar aan het slot Barry Atsma de zin van het leven in te laten fluisteren?

* Wrample van Milan Kundera, De Ondraaglijke Lichtheid van het Bestaan.