donderdag, november 12, 2009

Lucky Fonz III: balletje-balletje met woorden



Wat is het verschil tussen een goochelaar en een oplichter? Door een goochelaar laat het publiek zich graag om de tuin leiden, zich afvragend hoe die man dat in godsnaam allemaal doet. Vingervlug, terwijl je kijkt. Een oplichter gebruikt dezelfde trucs, met een cruciaal verschil: aan het eind is niet alleen het balletje, maar ook het geld verdwenen. Lucky Fonz III speelt in zijn 'musical monoloog' in de Leeuwenberghkerk in Utrecht balletje-balletje met zijn publiek, maar uiteindelijk hoeft niemand zich bekocht te voelen.

Lucky Fonz III beschikt over een groot komisch talent, zeker voor een singer-songwriter. Dat wisten we al. Als je hem belt, stromen de droogkomische quotes vanzelf je papier op. Lucky Fonz komt nooit op saaie feestjes, omdat een avond begint zodra hij de drempel over stapt. Dan werpt hij zijn hoed naar de kapstok en schenkt zichzelf een glas rode wijn in. Ik heb Lucky Fonz op zien treden in rumoerige cafés voor een publiek dat hem niet kende. Elke keer lukte het hem met een paar goede grappen de aandacht op te eisen voor zijn melancholische folkpopliedjes.

Ik heb me altijd afgevraagd of er verschil is tussen Lucky Fonz III en Otto Wichers. Lucky Fonz, de jongen met met de stoffig ogende pantalon, die dure lederen schoenen en dat hoedje, die met een glimlach en een gitaarkoffer door de wereld trekt? Otto Wichers, met de benen op tafel thuis op de bank? Toen ik hem in april interviewde, was dat mijn belangrijkste vraag, maar een antwoord kreeg ik niet echt. Hij vond die vraag niet belangrijk, zei hij, maar dat is ie natuurlijk wel. Nu snap ik dat antwoord: zijn hele theatershow gaat erover.

In zijn Nederlandstalige liedjesprogramma jongleert Lucky met romantiek, absurditeit en meligheid. Hij zingt liedjes over de liefde en de dood, maar hij doet ook een goocheltruc. Met drie radio's. Een dame uit het publiek mag één van de drie kiezen, en Lucky bewijst dat hij haar gedachten kon lezen. Precies zo goochelt hij met zichzelf, of beter: met zijn karakter. Is hij de improviserende slordervos die hij lijkt? Of is hij berekenend en is elke noot doordacht, ook als ie vals is? Zingt hij liedjes recht uit zijn hart, of bespeelt hij zijn luisteraars met fictieve emoties? En dat rare verhaal over zijn oma die hem op twaalf-jarige leeftijd aan het roken probeerde te brengen, is dat nou waar gebeurd of niet? En dat verhaal van die man met dat mes in Zuid-Afrika?

Leukst aan Lucky Fonz vind ik altijd dat je je constant afvraagt of het nou knap is wat hij doet. Technisch mooi zingen kan hij niet, zijn gitaarspel is vaak eenvoudig en traditioneel. Ook daar speelt hij mee in deze theatershow. Lucky zingt eigenlijk voor het eerst in het Nederlands, en in zijn liedjes zitten opvallend veel taal- en ritmefouten. Die gezellige krakkemikkigheid is zijn handelsmerk geworden, hoe hard hij op zijn derde album ook probeerde gestileerder uit de hoek te komen. Een cursus Lucky Fonz III in drie minuten. Welke akkoorden moet je jatten? What Shall We Do About The Drunken Sailer! Van welke cd leen je de melodie? Geblinddoekt Dylan! En hoe kom je aan je tekst? Uit de boekhandel natuurlijk...

Het is een vorm van zelfspot waarmee Lucky zichzelf expres tekort doet, misschien wel om de spanning wat van zijn geladen liedjes te halen. Zijn eerste theatershow is nog geen magnum opus waarin alles op zijn plek valt, maar is alleen al vanwege dat geraffineerde spel de moeite waard. En één ding is in elk geval echt: Lucky Fonz weet te ontroeren met kleine grote liedjes.

dinsdag, november 03, 2009

This Is It: De laatste adem van Michael Jackson



Gegil in bioscoop Rembrandt in Utrecht. Geen kabaal van baldadige hangjeugd, maar een specifiek soort hoog gekrijs, dat je alleen hoort bij de echt groten der aarde. Ik hoorde het bij Prince in Ahoy, die keer toen Mariah Carey te gast was bij Ivo Niehe, en bij Michael Jackson. Waar hij ook was, altijd dat indringende geluid. Het is goedbedoeld en welgemeend. Er zitten echte fans in de zaal vanavond voor This Is It, het laatste kunstje van de King Of Pop. Of eigenlijk: de repetities voor het laatste kunstje dat er niet meer kwam. In de pauze doen drie jongens elkaar de beste danspassen uit het eerste deel voor. Tijdens Billie Jean gillen een paar meisjes vooraan op het moment dat Jackson de Moonwalk lijkt te gaan doen. Lijkt, want de Moonwalk bewaar je voor de echte show, maar met hun gegil proberen ze het moment al vast te grijpen voor het er is. Na elk nummer wordt gejoeld en geklapt, alsof mensen bij een concert zijn.

Dat is natuurlijk ook een beetje zo. Deze film, dik anderhalf uur, komt het dichtst bij die monumentale grote concertreeks in Londen, vijftig keer O2 Arena. De beelden waren vast bedoeld als extra features bij de concert-dvd, of - zoals het officieel heet - voor het archief van Michael Jackson. Geen documentaire die meerdere kanten belicht, maar 112 minuten behind the scenes footage. We zien Jackson aan het werk met zijn immense crew en zijn fabelachtig strakke band, maar vooral: met zijn dansers. Honderden dansers kwamen naar de audities, en de beelden daarvan zijn indrukwekkend. Jackson wijst ze hoogst persoonlijk aan. Hij, zij daar, die daarnaast. De eisen zijn hoog. Dansers moeten atletisch zijn, energiek, sexy. Jackson kan eisen stellen, want iedere danser wil met hem werken.

Een beetje zelfbevlekking is hem nooit vreemd geweest. Verschillende dansers en muzikanten komen aan het woord. Een danser vertelt met tranen in zijn ogen hoe Jackson zijn leven richting gaf. In de band zit één blond jong ding op gitaar, maar voor de rest zijn het vooral robuuste veteranen. Een van hen vertelt dat hij al fan was toen Michael 8 jaar oud was. Hij speelde met de groten der aarde, zegt hij, maar werken met Michael Jackson is het hoogst haalbare. Ik was sceptisch, maar de film laat zien dat de concertreeks best wel eens historisch had kunnen worden. Vooral door de spectaculaire decors, de visuals. Jackson zelf oogt breekbaar, met die lijzige stem, dat afgebrokkelde gezicht, zijn te wijde broek en zijn slecht vallende jasjes. Naast de afgetrainde dansers, twintigers in de kracht van hun leven, is Jackson een oude man. Toch lijkt het er in deze montage op dat hij nog genoeg in huis had om zich staande te houden.

Van de mens Michael Jackson zien we zo goed als niets, alleen al doordat een zonnebril negentig procent van de tijd zijn ogen afschermt. Jackson zelf wordt ook niet geïnterviewd in de film. This Is It toont vooral Michael Jackson als professional. En dat valt niet tegen. Zijn crew roemt hem omdat hij zijn muziek door en door kent. Dat klinkt logisch, maar als je hem aan het werk ziet, begrijp je wat ze bedoelen. Hij stuurt zijn band op timing, op kleine details. Hij koerst op perfectie. Het doel is om grenzen te verleggen. Om zijn vorige concertreeks te overtreffen en alles wat hij in de tientallen jaren ervoor gemaakt en gedaan heeft. De lat ligt onmenselijk hoog, maar aan Michael Jackson is dan ook weinig menselijk.

En dan dat ene moment. MJ (zoals hij ook door zijn crew genoemd wordt) repeteert het Jackson 5 blokje. I Want You Back, The Love You Save, inclusief de bijbehorende dansjes. In de zaal staan zijn dansers compleet uit hun dak te gaan. Ze springen, ze schreeuwen, ze gooien bijkans hun hoedjes omhoog. Jackson zingt inderdaad de sterren van de hemel in I'll Be There. Vol van stem, trefzeker. Direct na de laatste noot zegt hij met een zucht: "Jullie moeten dat niet doen! Ik moet mijn stem sparen, ik mag niet voluit gaan. Jullie dwingen me voluit te gaan."

Op dat moment lijkt het wel of het gegil in deze zaal in Utrecht met het geluid uit de duizenden filmhuizen in de hele wereld waar This Is It op hetzelfde moment vertoond wordt samenvloeit tot één gierende chaos. Samen met het angstaanjagende geluid van de duizenden fans in Londen op de persconferentie waar Jackson zijn concertreeks bekend maakte. De beelden zitten in de film. Een vader laat zijn zoontje bijna over het hek vallen van extase. De hysterie die hem begeleidde toen hij in 2005 onder een parasol van de auto naar de rechtszaal liep. De manische lokroep die Jackson gehoord moet hebben in 2002 bij zijn hotelraam in Berlijn, waar hij met zijn pasgeboren zoon was. Het gegil dat hij voor het eerst hoorde toen hij acht was en dat nooit meer verstomde.

Het leek wel of hij zelf niet zonder wilde. Alsof hij die volstrekte waanzin cultiveerde. De Dangerous Tour begin jaren negentig - daags na zijn dood werd een opname uit Boekarest uitgezonden - begint ermee. Op de grote schermen in het stadion zien we een filmpje van Michael in een auto, omringd door gillende mensen. Mensen die flauw vallen in stadions en op brancards van het veld gedragen worden. Hij kon het simpelweg niet weerstaan, en het heeft hem tot de laatste adem leeggezogen. Nog voor zijn final curtain call.

zondag, november 01, 2009

Kluun: de ondraaglijke leegheid van het bestaan *




De arrogantie van atheïsten. Die kwam schrijver Kluun vorige week bij ongelovigen Pauw en Witteman aan de kaak stellen. We zullen hem vaker gaan zien de komende maanden. Met de verfilming van zijn eerste boek Komt Een Vrouw Bij De Dokter in aantocht zal de schrijver weer in elk programma opduiken. Als voorproefje op dat grote circus schreef hij een essay voor de Maand van de Spiritualiteit. De stelling is prikkelend: nu de atheïsten na eeuwenlang christelijke overheersing eindelijk aan de macht zijn in intellectueel Nederland, moet iedere gelovige zich constant verdedigen. Waarom eigenlijk? Waarom is het zo'n schande om - net als hij zelf - te zeggen dat je in 'iets' gelooft? Je kunt immers niet bewijzen dat er níets is, toch?

Op zich een interessante gedachte, maar Kluun verdedigt hem wat klunzig. Het is uiteindelijk de houding van Jeroen Pauw die bewijst dat hij op zijn minst een beetje gelijk heeft, niet de argumenten van Kluun. Alle toonaangevende media zijn in handen van atheïsten, beweert hij. Pauw en Witteman... Knevel en van de Brink, countert Pauw. Nee, hij bedoelt toonaangevende media, probeert Kluun met een grapje terug te slaan. Waarom mogen mensen niet gewoon geloven wat ze willen? Het is hun houvast, en zelfs christenen geven tegenwoordig openlijk toe dat ook zij twijfels hebben. Waarom moet je daar als een missionaris tegen ten strijde trekken? Omdat mensen uit het bestaan van die God maatschappelijke conclusies trekken, luidt het antwoord Paul Witteman.

Dat laatste argument gaat niet echt op voor mensen als Kluun. Hij gelooft niet in een God die de regels van het leven bepaalt, maar in 'iets'. Zonder consequenties. Die opportunistische spiritualiteit kenden we al van hem. Het zit ook in Komt Een Vrouw Bij De Dokter. Carmen van Diepen, halverwege de dertig en in de bloei van haar leven, krijgt borstkanker en stevent af op de dood. Man Stijn, zelfverklaard monofoob, vlucht in feesten en vreemdgaan. Pas aan het einde, als de auto van Stijn na een triootje met een collega/ex-vriendin en een stagiaire ondersteboven op straat ligt, grijpt hij naar de goddelijke troef. Zelf gelooft hij er eigenlijk niet in, maar zijn maîtresse Roos raadt hem aan eens te bellen met Nora, een vrouw die contact heeft met de andere wereld.

De andere wereld, mijn reet, denkt Stijn, en de lezer denkt met hem mee. Het is ook wel een beetje vreemd, want Nora vertelt hem allemaal dingen over zijn vrouw alsof ze al gestorven is, terwijl dat nog helemaal niet zo is. Maar soit, Stijn staat er zelf ook sceptisch tegenover, dus goedgelovigheid kun je hem niet kwalijk nemen. Nee, geloven doet ie het niet, maar met het antwoord kan hij wel wat, en dus neemt hij het ter harte. "Nu krijg je de kans om je vrouw alles terug te geven wat je al die jaren van haar gekregen hebt", fluisteren Nora en haar souffleurs hem in.

Kluuns hoofdpersoon is een echte Hollander. Of beter: een echte moderne Hollander. Nuchter, vindt hij zelf. Hij laat zich niets wijsmaken. Niet door religie, maar ook niet door autoriteiten. Niet zo gek, want de dokter die Carmen in eerste instantie onderzocht, maakte een grote inschattingsfout. Het had allemaal voorkomen kunnen worden, denkt Stijn, waarschijnlijk terecht. Hij draagt het niet alleen de dokter in kwestie na, maar ook alle andere dokters en verplegers in het ziekenhuis. Het vertrouwen in de medische deskundigen is nul. Een psycholoog om alles op een rijtje te zetten? Stijn begint er niet aan. En ook van een praatgroep met andere 'slachtoffers' moet hij niets hebben. Stijn van Diepen is een individualist, die precies weet waar hij gelukkig van wordt.

Religie en spiritualiteit zijn stoplappen in de schrijverswereld van Kluun. Als het echt niet anders kan, wordt God uit de trukendoos gehaald. Hoe leg je een driejarig kind uit dat haar moeder dood gaat? Precies: je vertelt haar dat mama het mooiste engeltje in de hemel wordt, met vleugeltjes. En dan maar hopen dat ze niet doorvraagt. De echte kernwaarden in het leven van Stijn van Diepen zijn overzichtelijk en aards: voetbal, muziek en vrouwen. Mensen moeten vooral niet denken dat hij daar iets edels mee bedoelt, moet Kluun gedacht hebben. Om die mogelijkheid uit te sluiten, kiest hij het hele boek door voor de minst charmante termen als hij het heeft over de vleselijke lust. Zijn vrouw noemt hij een lekker wijf met grote tieten, voor de meisjes in zuiptent De Bastille hanteert hij termen als 'sliptongetjes', 'bekken' en zelfs 'kopkluiven'.

Hij doet het erom. Waar grote schrijvers vroeger hun hersens kraakten op bloemrijke beeldspraak, grijpt Kluun op het plagerige af naar platte voetbalvergelijkingen. Terwijl de liefde van zijn leven thuis in bed ligt, gaat Stijn met zijn potente vrienden naar Miami. Daar ontmoet hij een vrouw. Niet eens een mooie, maar een dikke Amerikaanse griet. Vlak voor hij haar in zijn hotelkamer de hele nacht 'van jetje' geeft, loopt hij vriend Frenk nog tegen het lijf: "Terwijl ze mijn lul, die zo hard is geworden als de stoeltjes van de ArenA, diep in haar mond heeft, gaat de liftdeur open en kijk ik recht in de ogen van Frenk." Heeft hij energie, dan denkt hij aan Edgar Davids. Is hij geil, dan denkt hij aan het libido van Patrick Kluivert. Ziet hij een kale kankerpatiënt in het ziekenhuis, dan denkt hij aan Pierluigi Collina, de beroemde Italiaanse scheidsrechter. In de voetnoten slaat hij je om de oren met onbelangrijke voetbalfeiten, waaronder de complete opstellingen van Ajax in belangrijke wedstrijden.

Minstens zo waardevol in het leven van Stijn is muziek. Elk hoofdstuk opent met een citaat uit een liedje, cliché op cliché. Natuurlijk, Sinatra's My Way ís een van de beste liedjes ooit geschreven over Het Einde. De dood noemt Sinatra het niet, hij kiest liever voor het veel poëtischer 'the final curtain'. Sinatra klonk bronstig, vol levenslust, toen hij het zong. Een monument in de muziekgeschiedenis, maar daardoor ook een uitgemolken song, die je met goed fatsoen eigenlijk niet meer op een begrafenis kunt draaien. Bij pijn denken aan R.E.M.'s Everybody Hurts? Kom op, er moet iets originelers te verzinnen zijn?!

Daar denkt Kluun heel anders over. Hij is niet bang voor platgetreden paden en ook niet voor 'lage' cultuur. Dat hij Bruce Springsteen en Blof gelijkstelt, is een keuze. Het gaat maar om één ding: ze moeten een goed gevoel geven, je idee over het leven bevestigen. Precies zoals de spiritualiteit van Nora. Het moet 'een waarheid' bevatten, ergens van binnen. En clichés bevatten die universele waarheid, dat is precies de reden dat het clichés geworden zijn. Je bent een slecht mens als je anderen hun clichés misgunt. Een slecht mens, of erger: een elitair mens. De rillingen lopen Kluun over de rug als hij het woord hoort.

Zijn Stijn is een man met een weinig verfijnde smaak, die achter de rug van zijn stervende vrouw om heel het Leidseplein neukt, maar tegen de tijd dat de dood haar eindelijk komt halen, is de omschrijving 'ode aan de liefde' weer helemaal op zijn plaats. Het hoogtepunt is een scène waarin Stijn het oncontroleerbare geslachtsdeel van zijn zwaar vermagerde vrouw dempt met een handdoek. De kut die hij, zo schrijft Kluun, ontelbare keren gelikt heeft, waar hij zijn lul in gestoken heeft, zijn vingers, alles wat ze samen maar konden bedenken. Wolkersiaans, met een beetje goede wil, maar dan lomper opgeschreven en als onderdeel van een te lange sterfscène. De tegenstelling tussen de platte, seculiere, hedonistische samenleving en de ware zin van het leven is best wel interessant, maar in plaats van dat uit te diepen, laat laat Kluun het boek eindigen als een tranentrekker, met God als slecht passend puzzelstukje. Als zijn dochtertje voor het laatst afscheid neemt van haar moeder, roept hij de Heer in wie hij niet gelooft aan. Laat Hem in hemelsnaam wél bestaan.

Je kunt het de mens Raymond van de Klundert moeilijk kwalijk nemen. Is er iets ondraaglijker dan de gedachte dat het ophoudt na dit leven? Dat je veel te vroeg gestorven grote liefde voor altijd verdwijnt in het niets? De schrijver Kluun daarentegen... Literair gezien is zijn uitwerking plat en zijn stellingname eenvoudig door te prikken. Wat zou er van Kluuns boek overblijven als tv-goeroe Reinout Oerlemans er ook nog overheen gaat? Wordt het een drie uur durend epos, waarin die vijftig pagina's sterfscène helemaal uitgespeeld worden? Gaan de filmmakers voor de geilheid en de sensatie? Zouden de filmmakers de verleiding wel kunnen weerstaan om de geestenfluisteraar aan het slot Barry Atsma de zin van het leven in te laten fluisteren?

* Wrample van Milan Kundera, De Ondraaglijke Lichtheid van het Bestaan.

maandag, september 21, 2009

Hermann Nitsch: de geur van vers bloed



Ik weet niets van Hermann Nitsch. Bijna niets. Wat wikiwijsheden en dingen die de laatste tijd over hem in het nieuws waren. Dat hij uit Oostenrijk komt, dat hij al sinds de jaren zestig actief is als kunstenaar, en dat niet iedereen daar blij mee is. Je hebt geen internet nodig om dat te weten: bij de ingang van het Zwijsenpand in Tilburg staan ongeveer vijftien dierenactivisten met spandoeken en pamfletten. "Geen 'kunst' ten koste van dieren", betogen ze. "Moord is geen kunst".

Eerlijk gezegd heb ik geen mening over de Aktion van Nitsch. Voor de deur benadert een meisje met een lijst vol ethische vragen bezoekers van het Incubate festival, voor haar scriptie. Gelukkig slaat ze mij over, want ik heb geen antwoord op de vraag hoe ver een kunstenaar mag gaan. Of het fout is om met dode dieren te paraderen, en of een gehandicapt kind in plaats van een varken een brug te ver zou zijn. Ik wil vooral weten hoe het is om zoiets te ondergaan wat de meeste mensen beschouwen als achterhaald, onmenselijk, wreed en wanstaltig.

Twee uur later druppelt het bloed zachtjes van de beruchte varkenssnuit op de geblinddoekte naakte vrouw die er onder ligt. Vanaf de balustrade klinkt het kabaal van ratels, fluitjes en staccato trompetten. De naakte vrouw doet hard haar best om geen spier te vertrekken terwijl het bloed op haar dijen spat, maar een trillend been verraadt dat ze het koud heeft. De ritueel leider is ook niet bepaald een warmbloedig persoon. In afgeknepen Duits legt hij af en toe uit wat er gebeurt, vaker nog fluistert hij de in wit gestoken helpers in wat ze moeten doen. En vette vis verkruimelen met de blote vingers. Een beker bloed uitgieten in de mond van een actrice op een tafel, die het vervolgens gedoseerd over haar kin naar beneden laat glijden.

Het lage tempo van de hele seance zorgt voor een absurde sfeer. Aan het begin iets tussen lacherig en sereen in, maar na een uur eigenlijk alleen nog maar het laatste. Moet je je voorstellen dat dit fenomeen zes dagen doorgaat, zoals de gewoonte is. Nitsch en zijn gezelschap paraderen langzaam en zwijgend van tafel naar tafel. Langs aardbeien, brood, tomaten. Gekneed en overgoten met bloed, water en melk.

Het is raar, maar het is mooi om bloed over een mensenlichaam te zien lopen. Vanuit de mondhoeken over de nek, een kleine bocht bij het sleutelbeen, gesplitst tussen de borsten. Sommige mensen vinden het zelfs erotisch. Ik voel dat niet zo, maar walgelijk is het niet. Dat is het pas als je later naar de foto's kijkt. Er zijn ook weinig mensen met vertrokken gezichten in de grote hal. Hooguit zie je na een uur of twee mensen die hun neus dicht knijpen tegen de indringende geur van vers bloed. Nitsch shockeert niet, en dat is eigenlijk vreemd. Hij zit op een stoeltje met een tevreden blik en een glas wijn. Op een tafel achterin ligt een vrouw met gespreide benen. Op de hoek van de tafel liggen ingewanden, overgoten met dieprood bloed, dat op het witte papier druppelt.

Eén Nitsch-dienaar valt me op. Niet de twee leiders, de man met het grijze haar en die andere met het doorweekte shirt en de druipende baard. Zij zijn professioneel, gedecideerd en in charge. In feite zijn zij niet meer dan de misdienaren die het brood aan de priester aanreiken. Ik ben geboeid door dat meisje met dat lange haar en die gelukzalig wazige blik in haar ogen. Ze moet ergens halverwege de twintig zijn en ze ziet eruit als de duistere heldinnen in Italiaanse occulte horrorfilms.

Die films appelleren vaak aan dieptraditionele menselijke angsten. De dood, het duister, het ongrijpbare. Ze zitten vaak vol rituelen en tradities die terug gaan tot oude beschavingen. Ze zijn angstaanjagend en beklemmend, omdat de hoofdrolspelers doorgaans ongevraagd slachtoffer zijn van de bizarre driften van hun tegenstanders. Dat gevoel ontbreekt bij Nitsch, omdat je een 'slachtoffer' tien minuten later schoongespoeld mee ziet helpen aan de bevlekking van een ander. Gek genoeg gaat deze happening meer over het leven dan over de dood. Daar komt bij dat je in de hal kunt gaan en staan waar je wilt. Je kunt dichtbij staan, verderop, je kunt een trap op klimmen of even naar buiten lopen. Hoe pervers ook, na anderhalf uur sta ik nog steeds onbewogen te kijken.

En dan bekruipt het je onbewust toch. Na twee uur gesjouw met dode dieren en emmers organen liggen overal grote plassen bloed en is de intensiteit van het spektakel langzaam maar genadeloos opgevoerd. Het varken ligt inmiddels ondersteboven vastgebonden op het lichaam van de vrouw. Zes, acht dienaren staan over het beest gebogen. Vier houden het uiteengereten lichaam open, de anderen gooien alle ingewanden terug, en maken woest masserende bewegingen. Als een troep aasgieren op een prooi, maar op hetzelfde moment ook weer niet wreed. Het is geen walging, niet eens echt ongemak, maar een onbestemde fysieke reactie. Het is wonderlijk hoe de geur van bloed in je jas kan trekken, in je neus, tussen je tanden. Twee dagen later is het er nog steeds. Geen nachtmerries, gewoon soms een vleugje Nitsch.

woensdag, augustus 26, 2009

Hakken op Lowlands: Hooold me now!



Het allerlaatste moment van Lowlands 2009: "De Darkraver heeft nog nooooooit gecrowdsurft!" MC Ruffian weet dat het publiek in de X-Ray er klaar voor is om de hardcore dj op handen de tent uit te dragen. Het is kwart voor vijf op zondagavond, na drie dagen feesten worden de laatste kruimels van de Lowlands-koek verorberd. De Darkraver komt tot twee derde, maar Ruffian zelf wordt onder luid gejuich tot zeker tien meter buiten de tent gedragen. De laatste hardcore kicks sterven weg.

Beroemd incident uit de Lowlands-geschiedenis: direct vanaf het begin van zijn set op Lowlands 1997 wordt gabber-dj Dano bekogeld met bier en uitgejoeld. Einde experiment. Dano pakte zijn platenkoffer en vertrok. Geen kleine jongen, die Dano. Samen met Buzz Fuzz, Gizmo en The Prophet vormde hij The Dreamteam, een koningskwartet dat de show stal op grote ID&T feesten als Thunderdome en Mysteryland. Gabber is op dat moment booming, en Lowlands reserveert de Alpha-tent. Het festival staat bekend als een plek waar alles kan. House maakte er voor de cross-over naar het alternatieve rockpubliek, en eind jaren negentig kon je zo van de hipste band in een keer bij de goedkoopste smartlappenact belanden. Maar gabber, dat ging te ver.

Gabber, de meest demente vorm van dansmuziek. Voer voor kaalgeschoren, doorgesnoven idioten. Domme muziek zonder enige vorm van subtiliteit, met hersenloze teksten. Hooliganmuziek voor mensen die geen maat kunnen houden in het leven. Zo staat gabber sinds de jaren negentig bekend. Deels terecht natuurlijk. Eerlijk is eerlijk, je komt de intellectuele elite niet tegen op Thunderdome. Verrassend aardige mensen zijn het vaak wel. Voor je het weet vertellen ze je hun levensverhaal. Dat zijn niet zelden ontroerende verhalen.

Op Sensation Black ontmoette ik eens een 19-jarige jongen die op zijn 13e voor zijn moeder meegenomen werd naar zijn eerste technofeestje. Zijn moeder was nogal een type, vertelde hij. Gebruikte drugs, werkte zelfs een tijdje in een striptent, en scheidde van zijn vader. Versleet daarna verschillende kerels, maar pas de vijfde had een klik met zoonlief. En die vijfde, die was nu net deze week overleden aan kanker. Bizar verhaal, maar ik zag dat het waar was. Ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen. Misschien had ik het geweten als ik de juiste drugs gebruikt had, maar nu kon ik niet zo veel meer dan knullig zeggen dat ik het verschrikkelijk voor hem vond.

Mij zul je niet horen zeggen dat de clichés over hardcore niet waar zijn. Dat zijn ze namelijk heel vaak wel. Maar het is ook leuk om te zien dat langzamerhand steeds meer aandacht komt voor de andere kant. Want precies zoals gabbers niet alleen maar nare mensen zijn, is hardcore geen muziek die gemeden moet worden als de pest. Dé doorbraak was de boeking van DJ Promo, vorig jaar op Lowlands. In maart liet hij zich op 3VOOR12 ontvallen dat Lowlands hem niet durfde te boeken. Onder het artikel doken alweer de voorspelbare reacties op: je hebt helemaal niets te zoeken op Lowlands vriend. Mensen zouden wel klaar staan met meters bier. Niets daarvan op die avond in de X-ray tent. Promo draaide na Bong-ra een echte vijfsterrenset. Breakbeat, loeiharde breakcore, drum 'n bass, hiphop, rave, van alles zat er in. Maar tent ging vooral kapot op de hardcore kicks.

Dit jaar was Promo gepromoveerd naar de grote Bravo-tent, met een speciaal project in samenwerking met hiphoplabel Top-Notch. Strikt genomen niet echt hardcore maar meer heel harde hiphop, maar dat deed er niet toe. Ik was er zelf niet bij, maar als ik het goed begrepen heb was de animo groot en de show een succes. In elk geval waren er zoveel mensen dat Opposites-rapper Big2 helemaal tot achterin de tent kon crowdsurfen. Vroeg op de zondag stond ook het Amsterdam gabberpunkduo Aux Raus voor de tweede keer op de Lowlands-planken. Uit de alternatieve rock hoek, maar mede verantwoordelijk voor de coolfactor die gabber ineens heeft.

Op zondagavond vond in de India-tent het jaarlijkse polkafestijn met Kees van Hondt plaats. Dronken Lowlanders dansten met losgerukte planten boven hun hoofd op een balkanversie van de Pippi Langkous tune. Als dat mag, dan mag de Darkraver ook. "Hoooooold me now", klinkt het in de X-ray. "I really want to say I'm soooorry", brult de hele loods terug. En daar is weer die hardcore kick. Even later een vergabberde versie van Cranberries-klassieker Zombie, en iets van Red Hot Chili Peppers. Darkraver doet zijn reputatie als platte dj eer aan, maar wat een ontlading in die laatste uurtjes. Tijd voor een mooi feestje op Amsterdam Dance Event?

maandag, augustus 17, 2009

Mad Men: verhalen van gelukmakers



Mad Men, seizoen 2, aflevering 3: de eerste keer dat Don Draper een complimentje geeft. De eerste keer dat het mij opviel in elk geval. Het is een subtiele 'well done' bij het uitlopen van de vergaderruimte, met een licht klopje op de schouder, maar het is onmiskenbaar. De gelukkige is Harry Crane, een sullige, jonge medewerker van reclamebureau Sterling Cooper. Hij verdient minder dan zijn snelle leeftijdgenoten (zag hij toen hij 'per ongeluk' de paycheck van een collega opende) en heeft ook minder briljante invallen, maar vandaag had hij het goed begrepen.

Het geval: een vriend bij tv-zender CBS had de grootste moeite om adverteerders te vinden bij een advocatenserie. De scenarioschrijvers hadden de zender opgezadeld met een taai onderwerp: abortus. Crane ziet de ideale combinatie: Belle Jolie Lipstick. Misschien niet de meest voor de hand liggende combinatie, maar de logica is simpel: jonge vrouwen zullen koste wat kost de controversiële aflevering willen zien.

Don Draper, de grote man in het bedrijf, geeft geen complimentjes. Niet op zijn werk, en ook niet aan zijn naïeve vrouw Betty. Draper is een berekenende strateeg die meerdere geheimen te verbergen heeft. Als het nodig is, zet hij daarvoor zijn secretaresse zonder pardon op straat. Dat kan hij allemaal maken. In zijn bedrijf is hij machtig en creatief, in het leven is hij charmant. Hij beschikt over het essentiële talent: hij begrijpt de psychologie van de massa.

"Happiness is the smell of a new car", zegt Don Draper ergens in het eerste seizoen. Een paar afleveringen later zegt hij het nog treffender, tegen een van zijn geheime vrouwen: "Wat jij liefde noemt is bedacht door mannen als ik, om panty's te verkopen". Het is een ontluisterend idee, maar wel een soort van waar. Niet toevallig heeft scenarioschrijver Matthew Weiner zijn fictieve reclamebureau gesitueerd aan het begin van de jaren zestig. TV breekt door, de welvaart neemt toe, en wie de combinatie tussen die twee begrijpt, kan profiteren. De American Dream is in de handen van marketeers. Grappig en veelzeggend dat de legendarische verkiezingsavond tussen Nixon en Kennedy op het kantoor van Sterling Cooper verzandt in een zuip- en neukfestijn.

Hoewel het internet een en ander veranderd heeft aan de grip van de commercie - het aanbod is enorm gegroeid, het publiek versplinterd - is aan die situatie niet wezenlijk iets veranderd. Mede daardoor is Mad Men zo'n hit. Het is een mooie traditie in de Amerikaanse tv-series: een goed verhaal staat niet op zich, het vertelt ergens op de achtergrond van alles over ons, over de maatschappij, over wat wij normaal vinden en abnormaal. De ontbijttafelperikelen van een maffiabaas, de politieke spelletjes rond de bestrijding van drugsbendes in Amerikaanse achterwijken, nu dus de dromen en ambities van de mannen die voor ons bedenken hoe geluk eruit ziet.
Nu hun eigen geluk nog.

donderdag, augustus 13, 2009

Elvis, de King of Pop



"Misschien houden de mensen toch niet zo van Elvis", liet Idol-turned-presentator Jamai zich afgelopen week op radio 538 ontvallen. Dat zou de reden moeten zijn voor het falen van zijn programma Waar Is Elvis?. Minder dan 300.000 mensen keken naar de tweede aflevering. Was niet zo'n slimme zet, je eigen flop goedpraten over de rug van de King. Peter Haan, voorzitter van fanclub It's Elvis Time, reageert in de Telegraaf als door een wesp gestoken. "Ik zag de bui al hangen toen mensen van de productie bij ons kwamen. Of we als fanclub Elvis-maskertjes, Elvis-pruiken en Elvis-brillen konden leveren. Aan die flauwekul willen we niet meedoen."

Echte Elvis-fans kijken met walging naar het programma, beweert Haan. Tenenkrommend, 45 seconden brokjes liedjes, giebelende grappenmakerij en onzinnige quizvragen. Daar hoeft dus alvast niet over gediscussieerd te worden. Waar Is Elvis? is een suf karaokeprogramma, waarin het publiek belachelijke Vegas-brilletjes draagt en seksloze dikzakken hun heupen wiegen op Hound Dog. Bovendien is het eigenlijk een commercial van drie kwartier, een lokkertje voor de Joop van den Ende musical: All Shook Up, Love Me Tender.

Toch, als er één artiest is waar dit soort gekdoenerij bij hoort, dan is het wel Elvis Presley. Fans die nog steeds niet geloven dat hij dood is, imitators in witte jumpsuits, bedevaartstochten naar Graceland, het hoort er allemaal bij. Bij mij om de hoek op de Amsterdamsestraatweg in Utrecht zit een Presley-winkel, de Elvis Corner, een ietwat vale bordkartonnen beeltenis in de etalage. Inderdaad, een zaakje dat alleen maar Elvis-spullen verkoopt. Terwijl overal in het land goede platenzaken failliet gaan, zit die winkel daar al bijna vijf jaar. Ik heb er nog nooit iemand binnen gezien, en je zou denken dat ze vooral leven van internetbestellingen, maar eigenaar Johan van Wezel beweert dat zijn omzet vooral uit de winkel komt.

Ik ben er al vaak langs gekomen, maar ben deze week pas voor het eerst binnen gestapt. Je weet niet wat je ziet. Elvis asbakken, oorbellen, action figures, dekbedovertrekken, pepermuntjes, paraplu's, Blue Suede Chardonnay en Jailhouse Rock Merlot. En toch word je in die winkel niet overvallen door de walging die opkomt bij het programma. Dat komt door die enorme bakken met cd's, de exclusieve 7 inch singles, gouden platen, rijen vol LP's en zeker 100 verschillende dvd's. De bekende albums staan er in veelvoud. Persingen uit Japan, Australië, Amerika. Alles kun je er vinden, zelfs de soloplaten van zijn achtergrondzangeressen.

Ergens ligt een grens tussen verzamelwoede en flauwe carnavalsuitdossingen. Echte fans willen blind alles hebben wat er is van hun artiest. Een echte fan koopt ook de afschuwelijke platen die zijn idool in zijn nadagen maakt. Albums die hij misschien wel nooit voor zijn plezier opzet, maar die de collectie compleet moeten maken en de honger weer even stillen. Fans dragen hun liefde voor een artiest uit door te consumeren. En als de muziek op is, dan maar een mok. Het heeft iets aandoenlijks. En hoe meer goede muziek een artiest gemaakt heeft, hoe meer crap de fans zich laten welgevallen. Ik zeg dat met een mengeling van begrip en onbegrip.

Maar wat is dan het verschil met dat programma? Echte liefde? Authenticiteit? Een fles Blue Suede Chardonnay kun je moeilijk authentiek noemen. Hij komt niet eens uit Memphis, maar uit Californië! Het verschil is eigenlijk niet uit te leggen, maar voor de echte fan moeiteloos te voelen. Een ding is zeker: Waar Is Elvis? is niet gemaakt met liefde voor Elvis Presley, maar met liefde voor entertainment. Het is geen popmuziekprogramma, maar een niet al te doordachte gezelligheidsrevue. Lekker meezingen op vrijdagavond, het bleek de afgelopen jaren de kip met de gouden eieren. Elvis heeft toevallig een groot arsenaal hits om uit te putten, maar het had ook iemand anders kunnen zijn.

Michael Jackson bijvoorbeeld. Je hoort ze knarsetanden op de RTL-redactie, een maandje voor het programma begint. Jamai kan zijn teleurstelling niet verhullen. In hetzelfde interview op radio 538 zei hij: "We hebben een programma over de King, Elvis, dan is net Michael Jackson overleden. Dan ligt de focus meer daarop." Het kan geen toeval zijn: terwijl ik me in de Elvis Corner sta te vergapen aan een zilveren beeldje van Elvis' '68 Comeback, loopt buiten mijn zicht een moeder maar haar zoontje langs de winkel. "Kijk", zegt ze, "Elvis. Dat is de King of Pop." Zoontje corrigeert: "Dat is toch Michael Jackson?"

Aanstaande zondag is Elvis 32 jaar dood. De eigenaar van die winkel aan de Amsterdamsestraatweg in Utrecht is nog niet eens zo oud. Zondag zullen waarschijnlijk weer duizenden fans samenkomen bij Graceland. Jamai bedoelde het niet zo, praat collega-presentator Gordon recht. Natuurlijk houden mensen van The King Of Rock 'n Roll. Ik hoop dat vrijdag nog minder mensen naar het programma kijken. Deze week wel pas na de film, in plaats van op prime time.

zaterdag, augustus 08, 2009

Everybody likes Björgvin, but not his music



Over de bergen met Sigur Rós, langs de kust met Björk, door de zeikregen met Mugison: de soundtrack voor twee weken IJsland ligt voor de hand. Voor zo’n klein land heeft het eiland een onwaarschijnlijke productiviteit en een sterke muzikale identiteit. Muziek die net zo ondoordringbaar is als grote delen van het land, die sterk leunt op sfeer, een mystiek tintje heeft of je dwingt je omgeving in slow motion te bekijken. Goede smaak duikt op de meest onverwachte momenten op. De eigenaar van een tankstation naast het afgelegen Asbyrgi gebergte knikt goedkeurend als ik een plaat van Jóhann Jóhannsson uit zijn tweedehands bak vis. Eén maal Englaborn en twee daghappen chicken meat balls met rijst.

Maar veertien dagen rijden van hotel naar hotel opent ook een totaal andere wereld. Een wereld die niets te maken heeft met mysterie en eigenheid. Middle of the road pop in IJsland, het bestaat. En hoe. De raadselachtige geluiden van Múm wekken bij de bussen vol Duitse toeristen natuurlijk niet bepaald de eetlust op. In de ontbijtzalen en restaurants door het land klinken de geijkte panfluitindianen met synthesizers en de klassieke strijkkwartetjes, maar vooral heel veel IJslandse muziek.

De ene keer is het de radio, de andere keer een compilatie, lastig om de vinger op te leggen in elk geval. Eén keer zie ik mijn kans schoon. In de ontbijtzaal van paardenmanege Gauksmýri. De cd is afgelopen, en ik zit naast de speler. The Best Of Björgvin Halldórsson, zo blijkt. Nooit van gehoord natuurlijk, maar dat blijkt aan mij te liggen. Een snelle zoekactie op de kreunende wifi vertelt dat de beste man afkomstig is uit Hafnarfjördur, een voorstadje van Reykjavik, dat zijn dochter ook een bekende zangeres is en dat hij al minstens tien platen op zijn naam heeft staan.

Björgvin Halldórsson groeit de rest van onze reis uit tot een fenomeen. Elk gezichtloze popliedje wordt gebombardeerd tot een Björgvin-compositie. Hij duikt op met sixties rock ’n roll deuntjes, in duet met de IJslandse Celine Dion, als bronstige countryzanger, als crooner, in IJslandse kopieën van bekende wereldhits, zelfs als twee Alpen-zusjes met appelwangen. Björgvin, de alom tegenwoordige koning van de middelmaat.

Terug in Reykjavik, na twee weken, blijkt de grote ster geen fata morgana. Hij bestaat echt, en hij is all over the place. Net als Marco en Dré heeft Björgvin tegenwoordig genoeg aan zijn voornaam. Hij heeft net een countryplaat uit, die in elke platenwinkel te vinden is. Hij draagt een hoed, zoals Hazes in zijn nadagen, heeft een norse Johnny Cash blik en een cactus op zijn hoes. Niet dat er cactussen groeien op IJsland, maar mos ziet er niet uit op zo’n albumcover.

Tónar 12, de beste platenzaak van Reykjavik, heeft geen vakje Halldórsson. Zijn nieuwe plaat hebben ze wel, maar alleen onder de toonbank. “Everybody likes Björgvin, but not his music”, zegt een medewerker van de winkel. Tónar 12 is een platenzaak zoals je zou willen dat ze allemaal waren. Ze hebben er een enorme collectie fluisterpop, modern klassiek en folk, en zelfs een genre dat ze nergens anders hebben: viking ambient. In de winkel draait het solo-album van Jónsi Birgisson van Sigur Rós, dat vooral bestaat uit mistige geluidsflarden. Achter in de winkel kun je op je gemak hele stapels cd’s beluisteren, met een kopje espresso erbij.

“Björgvin zit al veertig jaar in het vak”, zegt de medewerker. “Iedereen kent hem. Hij is een heel grappige persoonlijkheid. In de jaren zeventig was hij een popicoon. Meisjes werden helemaal wild van hem. Op een gegeven moment brak hij de helft van een van zijn tanden af. Dat vond hij mooi. Vervolgens deed iedereen hem na.”

Bij de commerciële zaak een paar straten verderop toch een plaat aangeschaft, voor 859 kronen. Dat is een schijntje na de crisis. Hij heet Á Hverju Kvöldi. Thuis maar eens opzoeken wat het betekent. Het is een klassieker, ongetwijfeld, uit 1982. Björgvin leunt ontspannen op een piano, met gelakte schoenen en een rode trui met muzieknoten, die ook Tom Jones goed gestaan zou hebben. Björgvin, de man die alles kan.

vrijdag, augustus 07, 2009

Árnanes: velcome to dinner



Wat brengt mensen tot het besluit een plattelandshotel te beginnen? Ver weg van alles, 24 uur per dag beschikbaar? Voor veel IJslanders buiten de hoofdstad lijkt zoiets niet zozeer een besluit. Wie het land door rijdt, over de ringweg, ziet overal familiebedrijfjes. Vissers, supermarkten, hotels. In Hotel Reykjanes, een godvergeten punt in de West-Fjorden, sjokt een jongen van twintig door de lege ontbijtzaal. Een bord soep met wat brood is er nog wel te krijgen, het laatste in de komende 100 kilometer. Verderop, bij de benzinepomp, een man met exact dezelfde gezichtsuitdrukking, maar dan 25 jaar doorleefder.

Precies aan de andere kant van het land, vlakbij de kleine vissersnederzetting Höfn, staat het gasthuis Árnanes. Je kunt er slapen, een paard huren, de hond aaien en vooral: eten. Asmundur Gislason, de lange gastheer van Árnanes, houdt er voor IJslandse begrippen een flamboyante werkstijl op na. Hij begroet zijn gasten met een zondagse das en een zwierig “Velcome to dinner” en serveert drie gerechten. “Fiesj, lasaanja wietout miet and traditional Icelandic lamb soup. You can ‘ave as moetsh as you like of that.” De bedoeling is eigenlijk dat je kiest voor het laatste: een heldere soep met vlees, groenten en aardappelen, waarvan je je inderdaad kunt voorstellen dat ze het al in de middeleeuwse turfhutjes aten.

Ruim vijftien jaar geleden begon Asmundur het gasthuis samen met zijn vrouw Helga. Ze hadden een carrière in het onderwijs en de gezondheidszorg achter de rug en stortten zich op het knusse plaatsje onder de Vatnajökull. Die monster van een gletsjer/vulkaan – zo groot als half Nederland – zorgde er eeuwenlang voor dat het zuidoosten van het land nauwelijks te bereiken was. Pas in 1974 werd de ringweg er voltooid. In 1996 kon men opnieuw beginnen na een vernietigende vloedgolf. In al zijn ruwheid is het ook een van de meest boeiende gebieden van het land. Helga zette de afgelopen winters haar kwast op het canvas om het vast te leggen. De resultaten hangen in het restaurant: bonte bergen en watervallen.

Twee Italianen maken een foto van het brood. Het brood van Árnanes is deel van het entertainment. “There ies a stone inside, to keep iet warm. We heet it up 300 degrees.” Van achter de bar klinkt het vrolijke geklik van halve liter blikken Viking bier. Asmundur opent ze alsof het flessen champagne zijn. Het restaurant is het terrein van de gastheer, die druk in de weer is met van alles, voortdurend vergeet wat hij ook alweer aan het halen was – de wijnkaart dus – maar met zijn charmes iedere gast een toetje – traditional Icelandic skyr natuurlijk – aan weet te praten. In de keuken werken twee vrouwen, die heel af en toe een bord mogen komen brengen.

Die twee vrouwen in de keuken blijven anoniem en ook wat mysterieus. Asmundurs vrouw Helga is er in elk geval niet bij, want zij overleed een paar maanden geleden. Naast de receptie hangt een foto. Maart 2009, bijna 61. Wat er gebeurd is, staat er niet bij. In het foldertje staat ze nog vrolijk en wel. Vragen doe je het natuurlijk ook niet. Niet tijdens het diner. Daar sta je dan, in je gezellige boerderijhotel met je persoonlijke benadering, dag in dag uit de ambachtelijke lamssoep aan te prijzen. De kinderen oud genoeg om alleen gelaten te worden, carrièreambities opgedroogd, klaar om mensen op te vangen in het indrukwekkende niets van de zuidkust. Zou het pensioen een paar maanden eerder ook als sneeuw voor de zon verdwenen zijn?

donderdag, juli 30, 2009

Isafjördur – Bolungarvik: drie paar visschoenen



Groeten uit het einde van de wereld, het uiterste noord-westen van IJsland. Het is hier fris, nat en adembenemend. Sudureyri is een klein dorpje mét een kerk, maar zonder café. Er is wel een achterafhokje in de snackbar/supermarkt/tankstation, waar een oude visser met twintig lege blikken Viking pils voor zijn neus zit. De mensen hier leven van de vis. Dat ruik je zodra je het dorpje binnen rijdt, door de tunnel, langs de fjord.

Vandaag waren we in Isafjördur, vijftien kilometer verderop. Met ruim 3.000 inwoners is het de grootste stad in de uitgestrekte West Fjorden. Singer-songwriter Mugison komt er vandaan, maar verder moeten ze het ook hier van de vis hebben. Daar word je niet rijk van, blijkt uit de afgebladderde golfplaathuizen in het stadje. Ook niet gelukkig, dat kan bijna niet. Zeker niet als je bedenkt dat hier in de winter anderhalve maand geen straaltje zon te zien is.

Een paar kilometer verderop ligt het stadje Bolungarvik, en van daaruit kun je in een half uurtje, stapvoets over een keienweggetje, bij de meest waanzinnige leegte komen: het fjord Skálavik. Er zijn wel huizen, een stuk of vijf, maar het voelt alsof er niemand woont. Op het strand ligt zwart zand en aangespoeld drijfhout. Er staat zo’n sympathiek oranje huisje met een bed en een warme deken, mocht je er ingesneeuwd raken.

Die truc met dat keienweggetje, die dachten we op de terugweg naar het hotel nog een keer uit te halen. Niet door die saaie tunnel naar Sudureyri, maar de avontuurlijke route. Voor 1996 reed iedereen óver de berg in plaats van er onderdoor, en volgens de kaart bestaat die weg gewoon nog. Geen onverharde weg, gewoon een weg waar al tijden geen onderhoud meer aan gedaan is. Het heeft wel wat, zo hoog dat de schapen het niet meer aandurven, tussen mos, schrale sneeuw en een dikke wolk. Die keien zijn sportieve uitdagingen, ook voor een eenvoudige Hyundai.

Even voorbij de top slaat ons jeugdige enthousiasme om in het besef dat we niet in Drenthe zijn. De keien op de weg worden langzamerhand rotsen, en de kuilen scheuren. Niet gevaarlijk, wel steeds moeizamer en allang niet meer leuk. Stug doorrijden, we gaan de berg al af, in de verte ligt het water, en ver onder ons is de tunnel al te zien met de 'echte' weg. Er is een moment dat een avontuur omslaat in een barre rit, zeker als schattige beekjes er ineens voor kiezen de weg over te steken. Het had een teken moeten zijn om - met de finish in zicht - alsnog om te draaien, maar dat doe je dan toch ook weer niet.

De trip had kunnen eindigen met een verkeerd afgelopen twijfelgeval, maar gelukkig werd het een radicaal gat in de weg. Geen beginnen aan, ook niet met een 4x4. Dit is geen beekje, dit is een beek. Nee, een waterval. Er zit maar een ding op: keren, en weer door dat beekje, over de keien, door de wolk terug naar de tunnel.

Moet je je voorstellen hoe het hier vroeger ging. Dan had je noch een auto, noch een weg. Duizend jaar geleden al werd in Bolungarvik een van de eerste vissersnederzettingen van het land gevestigd. Aan het eind van de zomer kwamen boeren er heen, om zich een paar maanden te vestigen in een hutje met gras op het dak. Het dak moest precies de juiste helling hebben. Was het te steil, dan schoven de plaggen er af, was het te plat, dan donderde de hele boel in elkaar door het gewicht.

In die hutjes, veertig vierkante meter, leefden veertien kerels en twee vrouwen bij elkaar. De kerels gingen, verdeeld over twee boten, de zee op, de vrouwen droogden de kleren. Roeien, ook bij min tien. Ze vingen er snotolfen, een soort bolvormige vissen, zo dom dat ze aan de kust wier grazen en zo uit het water geschept kunnen worden. Toch staan ze, bij gebrek aan koningin, op het meest waardevolle IJslandse muntstuk, 100 kronen. Die snotolfen waren multifunctioneel. Het vlees, de eitjes (soms wel een kilo kaviaar), maar ook de huid kwam van pas.

Van de gedroogde huid maakten ze schoenen. Een dag voor je er op moest lopen, legde je ze te weken in het water. Kilometers en uren kenden ze nog niet, dus de afstand van Isafjördur tot Bolungarvik mat men in het aantal vissenschoentjes dat je nodig had om er te komen. Drie paar schoenen versleet je in het tochtje van zes uur. En als er een gat in kwam, gooide je ze niet weg, want je kon nog wel eens honger krijgen. Zes uur door de kou op die taaie vissenkarkassen. Ik wil niet weten hoeveel van die beestjes gesneuveld zouden zijn om ons weer terug op de verharde weg te brengen.

Met een opgeluchte zucht uit de tunnel, werpen we nog maar eens een blik omhoog. Nog geen tien meter boven de onze ligt de weg waarop we reden. Met inderdaad de gewraakte waterval, die de weg genadeloos heeft weggeslagen. Tweehonderd meter later gaat de weg op in het niets. Niet in de gelikte nieuwe weg, maar ergens in de berm. De natuur kan hier ongenadig zijn. Wij komen er vanaf met een vaderlijke waarschuwing.

woensdag, juli 22, 2009

Lady GaGa: trotse dochter van Marilyn Manson


Ik vermoedde het al een tijdje, maar toen ik haar maandag live zag in de Melkweg, wist ik het zeker: popzangeres Lady GaGa is de dochter van Marilyn Manson. Die kaaklijn, die vinnige neus, maar vooral die theatrale walging in haar blik toen ze haar mond om de microfoon heen kronkelde. Geen twijfel mogelijk. Je kunt je die twee prima voorstellen aan de ontbijttafel. Papa Manson in zijn nazi-grijze ochtendjas, dochter GaGa in een verfomfaaid zijden jurkje en scheve suikerspinnenpruik. Beide met hardnekkige vegen make-up op hun gezicht, mompelend boven een kom all-American cornflakes.

Er wordt gediscussieerd over wie de moeder van Lady GaGa moet zijn. Madonna zegt men, maar dat is niet meer dan een valse aantijging, ingegeven door GaGa's talent om een groteske show met homodansers te geven. Meer voor de hand ligt het dat ze gewoon een wettelijk kind is van Manson en zijn ex-vrouw Dita von Teese, die niet alleen bekend staat als actrice en model, maar ook als burleske artiest. Precies ja, een duur woord voor een striptease-danseres met gevoel voor show. Zoals Lady GaGa maandag in Amsterdam een fragment uit Cabaret voordroeg, draaiend met haar welgevormde kont.

Als Lady GaGa één ding van haar vader geërfd heeft, dan is het wel zijn gevoel voor show. Alleen al met haar entree vaagt ze de Britse popprinses Lily Allen - twee maanden eerder op hetzelfde podium - van de kaart. Ze staat daar in een bizarre jurk, een soort uitgevouwen discobal met scherpe punten, op een verhoging in een piramide. Dat zie je eerst nauwelijks, verblind door rookmachines en felle lichten.

Die piramide blijkt even later te bestaan uit dansers. In een ruim uur verkleedt ze zich drie keer, tot ze uiteindelijk met een glazen bellenjurk achter een doorzichtige piano zit, klaar voor haar megahit Pokerface. Nou ja, zit, ze bespeelt de toetsen met haar immens hoge hakken, of staat gebukt op haar pianokruk. Op haar hoofd een blonde krullenpruik, een overduidelijke knipoog naar de vrouw waar vader Manson de helft van zijn artiestennaam vandaan heeft.

Marilyn Manson is de anti-christ van Amerika. Alle onderwerpen die dicht bij de Amerikaanse ziel liggen, keert hij binnenstebuiten. Zijn favoriete mikpunt van spot is de grote God die door elke president gedankt wordt bij zijn inzegening, maar ook grote angsten als het extreem rechtse gedachtegoed, drugs, dood en decadentie zijn onderwerpen die hem liggen.

GaGa's aanpak is tegenovergesteld. Ze flirt als een lapdanseres met haar perverse klant met Amerika's lievelingsdriften: geld, seks, faam en schoonheid. "Ik geef niets om geld", zegt ze voor ze het nummer Money Honey aankondigt. Gemakkelijk praten als je in minder dan een jaar ruim twee miljoen platen verkocht hebt, maar ook een pure provocatie, midden in de financiële crisis. De filmpjes tijdens het optreden - Lady GaGa als Candy Warhol - laten zien dat ze meer voor ogen heeft dan hits scoren. Zoals Warhol flirtte met massaconsumptie en de uniciteit van kunst ter discussie stelde, zo probeert GaGa kunst te maken door het hoogst haalbare te bereiken binnen de American Dream: de populairste zangeres ter wereld worden.

Marilyn Manson heeft zich in de pers al eens lovend uitgelaten over de nieuwe popprinses. "Ze is slim en weet precies waar ze mee bezig is", zei hij. "Ze is geen sell-out. Ze is een geweldige muzikant en zangeres, en ze kan om zichzelf lachen. Net als ik." De twee belandden zelfs al samen in de studio, om een remix op te nemen van Lady GaGa's Lovegame. Het werd jammer genoeg een gedrocht, dat wel.

De carrière van Manson zit de laatste jaren een beetje in het slop. Hij heeft de taboes een voor een afgewerkt en is zo langzamerhand van de grootste nachtmerrie verworden tot een clown met uitgelopen schmink. De laatste keer dat hij in Nederland speelde, nog voor zijn nieuwe album High End Of Low uitkwam, was een regelrechte aanfluiting. Daar stond hij, in de halfgevulde Brabanthallen op zijn preekgestoelte, achter hem de rode banieren van het Derde Rijk. Maar in plaats van het tamme publiek de stuipen op het lijf te jagen, hing hij als een slappe handpop over de rand van het katheder. Het was zelfs zo erg, dat er na 80 minuten niet eens gejoeld werd om een toegift.

Wat moet je als je belangrijkste wapen - shockeren - uitgewerkt is? Dan ben je uitgepraat. Misschien is er nog één taboe voor Manson. Seks met je bloedeigen dochter. Hij zou wel de man willen zijn die Lady GaGa kust in de video van Paparazzi (Freudiaanse titel?), heeft hij gezegd. "I want to be balls deep."

zaterdag, juli 18, 2009

Eén gek: het kogeltje van Oscar Freire


Daar was die term weer: één gek. Gisteravond in de Avondetappe, het programma waarin Mart Smeets op geruststellende wijze vanuit een kerk of een wijnlandgoed de Tour-eindjes aan elkaar knoopt. “Het moet niet heel veel gekker worden in deze Ronde van Frankrijk”, zegt Mart. Wielrenner Oscar Freire is geraakt door een luchtbuks. Een klein kogeltje belandde in zijn been. “Zestig centimeter hoger, en je schiet hem voor zijn kop”, zegt Mart verontwaardigd. De verslaggever die het interview mag doen met ploegarts Van Bommel (met dat lullige metalen balletje in zijn hand) denkt ook verder: “Nu is het nog een luchtbuks!”

Mart Smeets stelt zijn gasten liever geen vragen. Hij weet immers al wat ze vinden. En dus poneert hij liever een stelling. “We zitten hier in een prachtig gebied, waar Pinot Gris en Riesling gemaakt wordt. Dát is de Tour de France. Tenminste, dat is het idee dat ú er van heeft. Daar hoort niet in geschoten te worden. Toch, Jet Bussemaker? Waar zijn we nu mee bezig!” De staatssecretaris – Jet voor Mart – pikt de hint moeiteloos op. Ze legt zonder dralen de link met 30 april, óns volksfeest dat verpest werd door… ehm. Even aarzelt ze bij het woord, maar Smeets vult gretig aan: één gek. Een soort schutter in een Suzuki.

Er zijn landen waar ze elke dag met meer dan één gek te maken hebben. Waar politiek radicale organisaties mensen inschakelen om zichzelf op te offeren voor de goede zaak. Dat gaat niet zo, bij ons. Hoe hard sommige mensen ook waarschuwen dat Nederland op een dag ook een soort Afghanistan zal zijn, in de praktijk is het bij ons altijd één individu. En niet elke week, maar eens in de zoveel tijd. Volkert, Karst. Zelfs Mohammed, die weliswaar slechte vrienden had, maar die in zijn eentje het mes in Theo van Gogh zette.

Van de week had ik een interview met zangeres Anouk. Ik vroeg haar naar die vreemde blik in haar ogen op Pinkpop. Iets tussen blijdschap en wantrouwen in. Dat had ik goed gezien, zei ze. Ook zij was wel eens bang als ze op het podium stond. Je staat daar voor een enorme mensenmassa, en er hoeft maar één gek tussen te staan. Waanbeelden? Niet helemaal. De kans dat die ene mafketel (altijd mannelijk) het op jouw gemunt heeft is klein, maar neemt exponentieel toe als je bekend bent. Je bent pas een echte ster als je ooit gestalkt bent. Anouk mag dat vinkje achter haar naam zetten.

De dag na Koninginnedag gaf Joost Zwagerman college in De Wereld Draait Door. De uitzending verliep tot dat moment langs de Mart Smeets lijn. Hoe kan Koninginnedag ooit nog hetzelfde zijn. Nee, dit is niet te beveiligen. Zwagerman deed een poging een diepere laag aan te brengen. Zo’n actie als deze had niets te maken met Volkert of Mohammed, maar het de media. De media die zo’n gek een platform geven om in één klap voor een miljoenenpubliek iets wezenlijks te doen en zo een eind te maken aan de miserabele leegheid van zijn bestaan.

Boeiende gedachte, die de de link tussen 30 april en 17 juli wel weer begrijpelijk maakt. “De kracht van de Tour is dat iedereen erbij kan zijn. Hele families zie je langs de kant”, zegt Bussemaker. Het is een sociaal, groot feest voor Frankrijk, beaamt Mart. Een perfecte wereld, met helden en verliezers, waarin gestreden wordt binnen de lijntjes. Althans, dat blijven we onszelf voorhouden. Sport, muziek, het koningshuis, het zijn kunstmatige werelden die we perfect in beeld kunnen brengen en uitvergroten. Dat uitvergroten, laat dat maar aan Mart over. En we zijn het er – met zijn allen – over eens dat die dingen moeten gaan zoals ze moeten gaan. Het zijn onze rituelen, een dans, een spel, en dat vinden we mooi. Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen.

Wie zal daar in de berm in Frankrijk met die luchtbuks gestaan hebben? Een boze gek die met drie schoten een gat wilde schieten in die illusie? Of gewoon een verveelde tiener, die normaal gesproken konijntjes in hun kont schiet en nu een wielerpeloton op zijn pad vond? Meest boeiend aan het item is nog wel de reactie van wielrenner Freire zelf, die breed lachend voor de camera tot drie keer toe het voorval relativeert. “Het stelde niet zoveel voor”, is het eerste wat hij zegt. Even later: “Natuurlijk ben ik wel eens bang in het peloton. Er gebeurt van alles. Gisteren is nog iemand op een hond gereden.” Een hond, een ravijn, de Tourmalet: zo’n luchtbuks kan er ook nog wel bij. Het grappigste komt aan het slot. “Nee, het is natuurlijk niet leuk, maar het was niet de eerste keer. Toen ik een jaar of 16 was ben ik ook al eens beschoten.”